Hein Tunnissen |
Ik viel van mijn geloof af toen mijn vader mij op 5 december 1960 meenam naar de garage waar ineens een spiksplinternieuwe Citroën DS stond. Diepzwart met gele leren banken. Ik was verbijsterd dat een mens zoiets zomaar aan Sinterklaas durfde te vragen! Hoe moest dat nou met die auto op dat dak en door die schoorsteen? Ik keek mijn vader aan en hij wist meteen dat hij mijn geloof definitief om zeep had geholpen. Kanniewaarzijn! In de jaren daarna volgden er nog meer DS-en, tot ik er zelf eentje had. Het fenomeen DS 23 Pallas liep toen al op zijn laatste benen.
Ik moest daar laatst aan denken toen ik de homologatielijst van Frank Slot uit mijn hoofd aan het leren was om mij niet te vergissen bij de aankoop van een volslagen achterhaalde slotcar voor de CCR. Ooit een geprezen koning, tegenwoordig een armzalige sloeber die aan de kant wordt getoeterd. Voor de Classic Cup Race heb je een auto nodig die wordt vermeld in die ho-mo-lo-ga-tie-lijst, anders kun je het schudden. Het zijn allemaal achterhaalde wrakken met een vormgeving die volslagen uit de tijd is. Ten tijde van de DS bijvoorbeeld werd gedacht dat energie bij een botsing het best geabsorbeerd kon worden door de hele auto in losse onderdelen uit elkaar te laten spatten. Een finaal doormidden gebroken DS was dan ook de technische overwinning op een wisse dood!
Maar het ergste is nog dat die auto’s voor geen meter rijden. Alles rammelt, ze schakelen als een reumatisch konijn, de wegligging is nog beroerder dan die van de klapschaats en ze zijn zo verdomde krap dat je je af kunt vragen hoe een gezin ooit via de RN in Zuid-Frankrijk terecht kon komen. Mijn vrouw was de jongste van het gezin en dus de aap. Die reed 1.200 km (!) bij mama op schoot in een Renault 4 GTL, waar behalve papa nog drie kinderen inzaten, proviand voor twee weken, de tent en beddengoed, kleding en de spullen om op zaterdagavond de schoenen te poetsen.
Net zo goed als we van de diesel af moeten, zo moeten we ook de benzinemotor en die oude brikjes af. Wat geweest is, is geweest. Waarom geen elektrieke race met de allernieuwste modellen van Scalextric? Hoe pijnlijk is dan een crash? Waarom geen race waarbij modellen van NSR het opnemen tegen die van Slot-It? Waarom geen race met Duitse Slotcars, n’importe quoi welk merk dan ook? Of waarom geen Renault Mégane-race of een knetterende wedstrijd met die typische rallyauto’s als die van Subaru of Citroën?.
Wat homologatielijst!? De historie draagt de feiten en de mogelijkheden aan! Ik weet nog dat ik op het puntje van onze tv-stoel (1980) naar de verrichtingen van de Audi Quattro zat te kijken, een auto die maling leek te hebben aan gladheid, Hard Gras en aan haakse bochten in het bijzonder. Naar ik me heb laten vertellen gedragen de slotcar-modellen met deze ingenieuze brainwave zich precies hetzelfde en iets vergelijkbaars hoorde ik op de kindertjesbeurs in Houten waar een Brit een Citroën DS had omgebouwd naar voorwielaandrijving en uit ’s mans enthousiasme maakte ik op dat je in de bocht juist grof gas moest geven om daar ten volle van te profiteren. Amazing! Want zo reed ik mijn oude DS ook. Vóór de bocht voet van het gas en dan in de bocht vol erop! Nu heb ik een auto die zelf tussen de lijntjes blijft, zelfstandig inhaalt of remt in het rijtje sukkelaars op de A1. Ook met slotcars moeten we vooruit. Innovatie, nieuwe inzichten, misschien wel elektrisch op accu’s?
Ik heb me al eerder laten ontvallen dat er maar één auto in de CCR is die mij nog kan bekoren en dat is de Renault A310. Jan Lammers had zo’n ding en volgens de folklore reed hij op de Aalsmeerderdijk richting Amstelveen beslist meer dan 260 km per uur. Dat is fotografisch nooit bewezen, maar onze Jan die kon er wat van! Leo in Drachten heeft net als ik ook zo’n hele mooie A310 en hij reed daarmee vooraan in de Classic Cup. Kostte wel meer dan een jaar sleutelen om dat lijk zo ver te krijgen. Ik hou van Leo, maar een beetje gek is hij natuurlijk wel. Een lijk dat hoort in de kast!