Hein Tunnissen |
Gleuf
Een slotracebaan kent
verschillende gedaanten. Een minister bijvoorbeeld, die nooit ergens tijd voor
heeft en ook in het weekend ‘de stukken’ (jaja!) moet lezen, zal hooguit het
niveau van tapijtracer bereiken, namelijk het moment waarop hij door de knieën
gaat “om óók es wat te doen met die kinderen!” Dit natuurlijk na een ultimatum
van zijn vrouw: “Dan wacht het land maar even!” Terecht natuurlijk, maar dit
terzijde.
Andere vormen zijn de illustere
plastic en houten banen op tafels en schragen. De laatsten zijn in zekere zin
ook van kunststof omdat zij veelal gemaakt worden van een substantie die niet
spontaan in de natuur voorkomt; medium-density fibreboard ofwel MDF. Dat spul
wordt vooral veel gebruikt voor extreem afwijkende banen zoals de slotracebanen
zonder gleuf. Maar is het dan wel een slotracebaan? Ja en nee! Eén variant bijvoorbeeld
maakt gebruik van een in de plaat ingebrachte onzichtbare geleider die door de
auto als een servicehond wordt gevolgd. Een ander systeem stoelt op magnetisme
en dat komt in wezen op hetzelfde neer. Altijd leuk als je je over de baan
buigt terwijl je vergat je horloge af te doen. Ach, hoe vliegt de tijd!
Uit de manhaftige
pogingen om van de slot car een echte auto zonder geleider te maken zou je de
conclusie kunnen trekken dat slotcarracen met gleuf eigenlijk een doodsaaie
aangelegenheid is. Dat is een verkeerde conclusie die voorkomt uit het niet
trekken van de enige juiste conclusie: de gleuf maakt het leuk. Toen in de jaren zestig-zeventig van de vorige eeuw het
gleufracen opkwam, sprak iedereen over ‘de racebaan’. Meestal een achtje, in
het meest gunstige geval een wat wijdere baan die in de woonkamer rond de
eettafel kon worden gelegd. Jaren later, toen de hobbyracer vrijwel was
doodgebloed, vond de zieltogende industrie bij wijze van stuiptrekking het
digitale racen uit, waarmee het racen van weleer meteen werd omgedoopt naar ‘analoog
racen’. Ach ja, je moet wat!
Maar dat digitale gedoe
bleek niet de gedroomde graal. Het was te duur, te ingewikkeld, het werkte niet
of het werkte niet zoals gedacht. Eigenlijk bleek dankzij dit digitale gedoe
dat het oude analoge gedoe het allerleukste was. Zelf heb ik een stokoude
Fleischmannbaan die ik wat heb opgevrolijkt met een heuse pitstraat. Net als
bij de treinen van Märklin (of Fleischmann natuurlijk) stuurt een elektrische
wissel de auto de pitstraat in. Daar aangekomen valt de stroom weg, totdat de
auto is ‘bijgetankt’. Hoe realistisch, roept u nu verrast. Pas op, want het
wordt nog veel erger. Dankzij elektronische tijdwaarneming met drie cijfers
achter de komma, weet de software precies hoeveel brandstof mijn auto heeft
verbruikt. Een wedstrijd start altijd met 100 liter in de tank. Geef je heel
zenuwachtig gas, dan is het zo gebeurd met de koopman. Rijd je daarentegen
weloverwogen en zuinig, dan kom je veel verder zonder noodgedwongen naar binnen
te worden gestuurd. Hoe meer je moet tanken, hoe langer je moet wachten.
Leve de elektronica, leve
de computer, leve die ingenieuze software die het gleufrijden extra realistisch
maakt. Is dat zo? Welnee! Het was leuk om Ebay af te speuren voor onderdelen.
En het was leerzaam om aan een Phidget te knutselen en was minstens zo leuk om
mijn stokoude Fleischmannbaan een gadget te geven die nooit de fabriek verlaten
heeft. Ik gebruik die pitstraat nu vooral om een auto te parkeren als ik met
een ander karretje aan de slag wil. Racebaan!? Het woord zegt alles. De rest is
flauwekul.